David krijgt van God te horen dat hij niet degene is die de
tempel mag bouwen. Zijn zoon Salomo is degene die uiteindelijk die taak op zich
neemt en zich bij de inwijding van de tempel afvraagt: “Zou God werkelijk bij
de mensen op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan u niet bevatten,
laat staan dit huis dat ik voor u heb gebouwd” (2 Kron. 5:18, NBV).
Een aantal jaren eerder was David maar wel vast zo vrij
geweest om met de voorbereidingen van de tempelbouw te beginnen. Buiten het
gegeven dat er uiteraard zaken ingekocht moeten worden, zijn er ook een groot
aantal vrijwillige gaven te verwelkomen. David spreekt hierover zijn grote dank
uit naar het volk en naar God. “Wat ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in
staat zijn gebleken zoveel kostbaarheden af te staan? Alles is van u afkomstig,
en wat wij u schenken komt uit uw hand” (1 Kron. 29:14).
David is zich ten volle bewust dat de rijkdom van Israƫl te
danken is aan de zegeningen van God. Zijn dank is dan ook in de eerste plaats
aan God gericht. Alleen dankzij hem is het mogelijk om iets groots als deze
tempel tot stand te brengen.
Ook wij mogen ons vandaag, ondanks zware financiƫle tijden
voor velen, gezegende mensen weten. God zegent trouw aan hem uitbundig. Het is
dan ook heel belangrijk om juist in deze tijd goede rentmeesters te zijn. Vaak
hoor ik mensen zeggen dat het niet mogelijk is om tienden te geven, omdat ze
dan niet rond komen. Maar God belooft zijn zegen wanneer wij trouw zijn. Heeft
u er ooit bij stilgestaan dat u misschien wel makkelijker rond komt met uw geld
als u wel tienden afdraagt? Zijn zegen helpt ons om bewuste keuzes te maken en
dus ook op een verantwoorde manier met onze bezittingen om te gaan. Hetzelfde
geldt voor onze tijd. Sommigen van ons denken geen tijd te hebben voor
vrijwilligers activiteiten. Maar degenen die de handen uit de mouwen steken
weten vaak wel beter. Want ook in de praktische zaken ontvangen we zoveel
terug, dat het ons extra energie geeft om nog een tandje bij te zetten. Ook dat
noem ik zegen. Of is dat nu juist het wonen van God bij de mensen?